

Gustave Moreau
FR
79
Kunstwerken
1826 - 1898
Levensduur
Biografie van de kunstenaar
Gustave Moreau (6 april 1826 – 18 april 1898) was een spilfiguur in de Franse schilderkunst en een leidende figuur in de symbolistische beweging, bekend om zijn mythologische en bijbelse taferelen doordrenkt van mystiek en rijke details. Geboren in Parijs in een cultureel onderlegde familie uit de hogere middenklasse – zijn vader, Louis Jean Marie Moreau, was architect, en zijn moeder, Adèle Pauline Desmoutier, musicienne – toonde Moreau al op jonge leeftijd aanleg voor tekenen, een neiging die zijn vader aanmoedigde naast een degelijke klassieke opleiding aan het Collège Rollin. Een vormende reis naar Italië in 1841 met zijn moeder versterkte zijn besluit om een artistieke carrière na te streven. Vervolgens studeerde hij bij de neoclassicistische schilder François-Édouard Picot en werd hij in 1846 toegelaten tot de prestigieuze École des Beaux-Arts. Nadat hij er echter in 1848 en 1849 niet in slaagde de felbegeerde Prix de Rome te winnen, verliet Moreau voortijdig de École en koos hij ervoor zich onder te dompelen in het bestuderen en kopiëren van meesterwerken in het Louvre.
Moreaus vroege artistieke richting werd aanzienlijk gevormd door de romantiek, waarbij Eugène Delacroix en Théodore Chassériau diepgaande invloeden uitoefenden. Hij ontwikkelde een hechte mentorrelatie met de zeven jaar oudere Chassériau en huurde zelfs een atelier in zijn buurt. Moreau begon in 1852 te exposeren op de Parijse Salon en boekte bescheiden succes met staatsaankopen van werken als "Pietà" en "Hooglied". De vroegtijdige dood van Chassériau in 1856 raakte Moreau diep en bracht hem ertoe Parijs te verlaten voor een langdurig verblijf in Italië van 1857 tot 1859. Deze periode was cruciaal voor zijn ontwikkeling; hij kopieerde ijverig renaissancemeesters als Leonardo da Vinci, Michelangelo en Vittore Carpaccio en verzamelde honderden studies. In Italië sloot hij ook vriendschap met andere kunstenaars, waaronder een jonge Edgar Degas, met wie hij een periode van wederzijds leren deelde. Deze reis verschafte hem een enorm repertoire aan motieven en technieken die zijn werk decennialang zouden beïnvloeden.
Bij zijn terugkeer in Parijs kwam Moreaus carrière in een stroomversnelling. Zijn inzending voor de Salon van 1864, "Oedipus en de Sfinx", was een kritisch en populair succes, leverde hem een medaille op en vestigde zijn reputatie als een unieke stem in de hedendaagse kunst. Dit schilderij, met zijn nauwgezette details, klassieke onderwerp en enigmatische sfeer, wordt beschouwd als een van zijn eerste grote symbolistische werken. Moreau werd in de jaren 1860 een belangrijke voorloper van het symbolisme en behoorde in de jaren 1890 tot de belangrijkste schilders ervan. Zijn doeken, die vaak bijbelse en mythologische verhalen uitbeeldden zoals "Salomé dansend voor Herodes" (1876) en "Jupiter en Semele", werden gekenmerkt door hun uitgebreide details, rijke versieringen, exotisme en een alomtegenwoordig gevoel van mysterie. Hij exploreerde regelmatig het thema van de femme fatale, waarbij zijn vrouwenfiguren archetypen van de symbolistische vrouw werden. Ondanks toenemende erkenning werd Moreau steeds meer een kluizenaar, vaak terughoudend om zijn werk te verkopen of op grote schaal tentoon te stellen.
In zijn latere jaren wijdde Moreau zich met toenemende intensiteit aan zijn kunst en produceerde een enorm oeuvre van meer dan 15.000 schilderijen, aquarellen en tekeningen. Een belangrijke onderneming was een reeks aquarellen die de Fabels van Jean de La Fontaine illustreerden. Hoewel enigszins misantropisch en teruggetrokken, onderhield hij een hechte vriendenkring. Zijn persoonlijke leven werd gekenmerkt door een discrete, langdurige relatie met Alexandrine Dureux, die meer dan drie decennia duurde tot haar dood in 1890. Dit verlies, verergerd door de dood van zijn geliefde moeder in 1884, verdiepte zijn isolement. In 1891, na de dood van zijn vriend Élie Delaunay, aanvaardde Moreau met tegenzin een professoraat aan de École des Beaux-Arts. Hij bleek een uitzonderlijke en invloedrijke leraar te zijn, die de talenten van toekomstige grootheden als Henri Matisse, Georges Rouault en Albert Marquet koesterde. Hij moedigde zijn studenten aan om hun individuele stijlen te ontwikkelen, de oude meesters te bestuderen en "in kleur te denken", en bevorderde zo een omgeving die later zou bijdragen aan de opkomst van het fauvisme.
Gustave Moreau stierf in 1898 aan kanker. In een opmerkelijke daad van vooruitziendheid en toewijding aan zijn artistieke visie liet hij zijn Parijse herenhuis aan de Rue de La Rochefoucauld 14, samen met de volledige inhoud ervan – bijna 1200 schilderijen en aquarellen, en meer dan 10.000 tekeningen – na aan de Franse staat om te worden omgebouwd tot een museum. Het Musée National Gustave Moreau opende in 1903 voor het publiek en blijft de belangrijkste bewaarplaats van zijn werk. Hoewel zijn kunst aan het begin van de 20e eeuw uit de gratie raakte met de opkomst van modernistische stromingen, bleef Moreaus invloed bestaan. Hij was een fundamentele figuur voor het symbolisme, en zijn nadruk op verbeelding en de innerlijke wereld resoneerde diep bij latere kunstenaars, met name de surrealisten, waaronder André Breton en Salvador Dalí, die hem als een belangrijke voorloper beschouwden. Zijn innovatieve lesmethoden lieten ook een onuitwisbare stempel achter op de volgende generatie schilders en verzekerden zijn blijvende nalatenschap in de kunstgeschiedenis.